Voor vandaag koos ik voor de herziene en recent verschenen herdruk. Hoewel het
verhaal zich afspeelt in Keltisch Groot-
Brittannië en Ierland in de tijd voordat de Romeinen daar voet aan wal zetten,
moest ik tegen het einde toch wel even aan de
Arthur – Merlijn sage denken.
‘De Vriend van de Koning’ – Rianne Lampers - 2013
Garth is verbannen naar het eiland Môn, waar hij gedoemd is te leven als
opgejaagd wild totdat hij een koning of koningszoon
tot vriend maakt. Pas dan zal zijn lot ten goede keren. Na een voorjaarsstorm
vindt Llewellyn, de oudste zoon van de koning
van Gwynedd, op het strand voor Môn een bewusteloze man. Llewellyn laat hem
verzorgen en als de vreemdeling bijkomt, maakt
hij een wel heel bijzondere indruk op hem. Wie is Garth eigenlijk? Is hij een
tovenaar, of toch niet? Wat willen tovervrouw
Arzhela en opperdruïde Raghnall van hem? Wat drijft Llewellyns jaloerse broer
Bor en zijn magiër Kerwin? En welke rol spelen
de elfen en goden in het verhaal?
‘Het onbarmhartige oord waar ze hem hadden achtergelaten grensde aan alle kanten
aan de zee, het domein van Llyr. Het
doorgaans vriendelijke water was veranderd in een kolkende massa die constant
witte schuimkoppen spuugde. De wind joeg zo
ongenadig over het strand, dat het leek alsof zelfs het zand op de vlucht was
voor de gesel van de goden. Garth vocht tegen
de elementen. Alle gevoel had zijn handen en voeten verlaten, nog even en zijn
benen zouden hem niet meer kunnen dragen.
Verblind door hagel en regen strompelde hij voort, tot hij uitgeput op zijn
knieën viel. Wanhopig bad hij Brighid, de Grote
Moeder, om hem een droge plek te wijzen waar hij op adem zou kunnen komen.
Gebeurde dat niet snel, dan zou degene die hem
dood wenste nu al haar zin krijgen. De wind beukte tegen hem aan, alsof hij hem
overeind wilde duwen, hem aanspoorde verder
te gaan. Hij hief zijn gezicht op en zocht met half samengeknepen ogen de
horizon af. Aan het strand grensden kliffen met in
de verte de rand van een bos. Knipperend tegen het opwaaiende zand speurde hij
de rotsen af tot hij de ingang zag van iets
wat een grot kon zijn. Als het hem zou lukken die plek te bereiken, zou hij
mogelijk beschutting vinden. Met een uiterste
krachtsinspanning kwam hij overeind en zette zich in beweging. Het was geen
grot, maar een laatste rustplaats van de Ouden.
Majestueuze staande stenen vormden met elkaar een ronde kamer, de dekstenen
gingen schuil onder een dak van aarde en gras.
Ook hier was het koud, maar het wegvallen van wind en neerslag was zo’n
opluchting, dat hij zich oprolde op de grond, zijn
ogen sloot en zich overgaf aan de vermoeidheid.’
http://www.celtica-publishing.nl/weblog/celticapublishing
|
|