Voor vandaag koos ik met dank aan de auteur voor zijn jongste uitgave, wiens
thriller ‘Gevaarlijk Spel’ die hij schreef onder zijn eigen naam Joris van
Leeuwen, door mij werd getipt dd 13 mei 2011. Met ‘Territoria’ boek 1 ‘De
Kettingen van Amarath’ heeft Joris in vergelijking met ‘Gevaarlijk Spel’ een
flinke stap voorwaarts gezet.
‘Territoria’ boek 1 ‘De Kettingen van Amarath’ – J. Sharpe -2012
Territoria is een duister tweeluik in de stijl van ‘De Scherpschutter’en ‘De
Talisman’. Een spannende rollercoaster over gewone mensen in buitengewone
situaties. Net als de jonge agente Cindy de dood van haar familie een beetje
verwerkt heeft, belt iemand haar om te zeggen dat hij haar zusje in zijn macht
heeft. Dit is het begin van een bizarre reeks gebeurtenissen waarbij mysterieuze
figuren Cindy naar het leven staan. Uiteindelijk blijkt dat er achter deze
wereld nog een heel andere wereld verscholen gaat. De wereld van Territoria,
waar de strijd tussen goed en kwaad al gestreden is en het kwaad heeft
overwonnen. Noodgedwongen sluit Cindy zich aan bij een kleine en kleurrijke
groep lieden die hopen dat Cindy de voorspelde verlosser is welke hen zal
bevrijden. Cindy op haar beurt wil maar één ding: haar zusje vinden en dan
zorgen dat ze aan de nachtmerrie ontsnapt waarin ze terecht gekomen is. Naarmate
de leden van de groep stuk voor stuk het onderspit delven, lijkt de profetie
steeds dubbelzinniger te worden. De vijand stelt Cindy voor een keus: het leven
van haar zusje in ruil voor de kettingen die hen almachtig zal maken. Cindy
ontdekt dat niets is wat het lijkt in Territoria. In een wereld verstikt door
duisternis kan je beste vriend al snel je grootste vijand blijken.
‘Geef het op knul, ze komen niet meer terug.’ Een hand op zijn schouder. Attica
reageerde niet. Zijn blik gleed over het stukje stadsmuur waar hij al dagen niet
vanaf te slaan was. Hij staarde naar het kale landschap dat tussen de stad en de
bosgrens in lag. Het was winter in Odina. Boven zijn hoofd rommelden
donderwolken, wat voor een grijs-geel firmament zorgde. Dikke sneeuwvlokken
dwarrelden naar beneden en bedekte alles in een koude witte deken. Een windvlaag
suisde in zijn oren, liet hem rillen. Haastig trok hij zijn donkerpaarse gewaad
dichter tegen zijn lichaam en zette zijn kap over zijn lange zwarte haarlokken.
Hij verplaatste zijn gewicht en hoorde het leer van zijn laarzen kraken. Het
mes, bungelend aan zijn zij, prikte hem even in zijn dijbeen. Er was niemand die
vanuit het woud hun kant op kwam gereden, al dagen niet. Toch bleef Attica
kijken en hopen. Ongemerkt balde hij zijn vuist. De gouden familiering drukte in
zijn vlees. ‘Hij moet toch een keer terugkomen?’ Hij fluisterde de woorden
hardop zonder dat hij het doorhad. ‘Als iemand dat kan, is hij het wel. Zelfs na
al die tijd.’ De luitenant naast hem zuchtte. Hij was een van de weinige
soldaten die er nog over waren om de vervallen stad te beschermen. De meeste
strijdkrachten had de koningin maanden geleden er al op uitgestuurd om de
Anderen een halt toe te roepen. Ivan, Attica’s broer en kapitein in het leger,
was een van die soldaten geweest. Niemand was tot dusver teruggekomen. ‘Ik
begrijp hoe jij je moet voelen, knul. Maar het heeft geen zin om hier dagenlang
te blijven staan. Tot nu toe heb ik dat getolereerd, mede omdat Ivan een goede
vriend van mij was en ik beloofd had voor je te zorgen. Maar er zijn
belangrijkere dingen aan de hand. Het is tijd dat je dat onder ogen ziet.’ Woest
draaide Attica zijn hoofd. Zijn adem dampte in de lucht. Dreigend deed hij een
stap richting de luitenant. De man was ruim drie keer zo breed als hem. Het
litteken dat zijn hoofd in tweeën leek te splitsen en zijn woeste
gezichtsuitdrukking zorgde ervoor dat veel mensen bang voor hem waren. Dat gold
niet voor Attica. Wat dacht die vent wel? Als iemand doorhad wat er in de stad
aan de hand was, dan was hij dat wel. Er was een reden waarvoor hij nu al ruim
drie dagen meer dan de helft van zijn eten afstond aan zwervende kinderen.
Doordat de handelsroute tussen de andere steden waren afgesloten en de stad in
puin lag was voedsel schaars. Het beetje dat er was werd door de generaal aan de
soldaten gegeven, zogenaamd omdat als zij geen energie binnen kregen er helemaal
niemand zou zijn om de stad te beschermen. Op papier mocht dat misschien nog een
enigszins logische gedachte zijn. Ze leefden immers in een oorlogstijd. Maar het
strookte niet met wat Attica in zijn hart voelde. ‘Oh, heb ik je nu beledigd?’
Met een geniepige grijns op zijn gezicht keek de luitenant hem vragend aan. Een
drang om hard te schreeuwen drong zich aan Attica op. Alle stress en frustraties
moesten vroeg of laat uit zijn lichaam spatten, maar hij hield zich in. Hij
schudde zijn hoofd, draaide zich om en klom van het stukje stadsmuur. Zijn
voeten landden op de met sneeuw bedekte kinderkopjes. Troosteloos wierp
hij een blik om zich heen, een aanzicht dat hem elke keer weer tot in zijn ziel
wist te raken. Waar vroeger de hele stad werd beschermd door een meterslange
gevechtsmuur stonden nu slechts her en der nog enkele wanden omhoog. De rest was
in de vele aanvallen tot gruzelementen geslagen, waardoor overal puin lag.
Voordat de demonen kwamen was de stad in nog geen duizend jaar ingenomen. Het
lag op een heuvel wat een belegering bijna onmogelijk maakten. Daar dachten die
gevleugelde wezens anders over. In de stad zelf was het aanzicht zo mogelijk nog
erger. Bovenaan de heuvel stond vroeger een prachtig koninklijk paleis. Nu was
het een ruïne dat nauwelijks meer overeind stond. Dat gold ook voor de rest van
de gebouwen. Op een enkeling na waren alle huisjes vernietigd. Hier en daar rees
er nog een stukje muur uit het vele puin, maar op de meeste plekken waar Attica
keek zag hij slechts een kale winterse vlakte met zwervende mensen. Bevroren
lijken. Op het puin en de met kinderkopjes bedekte straten lagen er tientallen.
Mannen, vrouwen, kinderen. Hun lichamen lagen her en der half verstopt in de
sneeuw. De mensen die nog wel rondliepen waren graatmager. Hun ingevallen
gezichten zo smal dat het kaakbeen makkelijk te zien was. In de meesten gevallen
waren hun kleren doorweekt zodat hun ribben te tellen waren. Enkele gelukkigen
zaten rondom een aangestoken vuurtje. Hoofdschuddend slofte Attica door de
vroegere straten. Zijn schoenen maakten krakende geluiden in de dikke laag
sneeuw. ‘… met je poten ervan af!’ Een echoënde stem, niet ver bij Attica
vandaan. Geschrokken draaide de jongen zijn hoofd. Een eindje verderop gingen
drie mannen woest met elkaar op de vuist gingen. Een van hen hield een half
beschimmeld brood in zijn handen. Attica zuchtte. Het was niet de eerste keer
dat er voor voedsel werd gevochten. Als de demonen je niet afmaakte, dan deden
je buren het wel. ‘Eros sta ons bij,’ prevelde Attica zacht.'
Zie verder
http://jsharpebooks.com/
|
|