Beldaran's Leestips
Beldaran geeft op
Ezzulia
en Pure
Fantasy wekelijks een leestip.
- Beldaran [22-10-2010]
Voor vandaag, met dank aan Patty, die als eerste mijn aandacht wist te vestigen,
in haar rubriek Verwacht nieuwe romans (Ezzulia), op Drakenogen, een roman die
niet alleen behoord tot de fantastische vertellingen, maar ook een literair
meesterwerkje is.
‘Drakenogen’ - Bernardo Fernández - 2010
Op briljante wijze verweeft Bernardo Fernández historische feiten met fictie.
Drakenogen gaat ook over de fascinatie van de mens om dát te willen bezitten wat
niemand anders in de hele wereld bezit.
Mexico, 1923. In Mexicali bevindt zich een ondergrondse stad, La Chinesca, die
volledig in handen is van de Chinezen. Pi Ying, heer en meester over deze stad –
een bejaarde man die decennialang illegaal opium en alcohol verhandelde – draagt
al jaren een geheim met zich mee, sinds zijn vlucht uit Shanghai toen hij nog
een kind was. Geruchten over dit geheim zorgen voor een toeloop van de meest
wonderlijke personages: een ambitieuze jager van exotische diersoorten die
geobsedeerd is door het spoor van een enorm beest; een dierenarts en zijn
zoontje, die geneeskrachtige elixers verkopen op hun vlucht voor de Revolutie en
hun herinneringen. Maar ook een afgevaardigde van keizer Wilhelm II, die vanwege
politieke belangen naar Mexicali afreist, maakt zijn entree. En allemaal zijn ze
naar iets op zoek ... Drakenogen omspant verschillende continenten, tijden en
perspectieven, heeft een razende vaart en eindigt met een overdonderende finale.
‘De groene jungle zinderde in de hitte. De warmte wekte Lorenzo Cassanova om
zeven uur ’s ochtends. Op dat tijdstip hadden de kampgeluiden hem anders toch
wel uit zijn slaap gehaald. Met hun gebruikelijke herrie, die de Italiaan sterk
deed denken aan de bazaars in Alexandrië, maakten de jagers die hij uit
Egyptisch Sudan had meegenomen zich op om de dag te beginnen. Hij rekte zich uit
op zijn angareb, de Afrikaanse versie van het veldbed, voor hij opstond. Hij
dompelde zijn gezicht in de kom fris water en woelde met zijn vingers door zijn
donkere baard, een miniatuuroerwoud dat zijn kin had opgeslokt. Hij knoopte de
kaftan van Egyptisch katoen waarin hij sliep open. Gedurende de nacht was deze
door het zweet aan zijn huid geplakt als de laag schmink die de pygmeeën uit de
streek op hun lichaam aanbrachten. Hij pakte een schoon legeroverhemd uit de
hutkoffer, en dankte in stilte de slavinnen die het kamp op orde hielden. Hij
verliet de strooien hut. Een wolk muggen verwelkomde hem. Het kampement, een
cirkelvormig, met paalwerk omheind terrein vol kralen en kooien, lag op een paar
meter van de oever. Achteraan, voorbij het stekelige vlechtwerk dat de toegang
tot het kamp afsloot, strekte het meer zich uit aan de horizon. Over het water
gleden koppels vogels die de lijn van de oever volgden. In de verte dreven
enkele krokodillen. In het midden van het kamp hadden de jagers de hutten en
kralen opgetrokken rond een groot vuur dat de hele nacht brandde om de wilde
dieren af te schrikken, en waarvan nu slechts rokende resten over waren. De
Sudanezen zongen en dansten vaak tot heel laat rondom het vuur. In tegenstelling
tot andere jagers omringde Cassanova zich niet met Europeanen. Behalve dat dat
hem een zekere faam als excentriekeling bezorgde, gaf het hem ook de
mogelijkheid zich ongestoord aan te sluiten bij de braspartijen van zijn
mohammedaanse helpers. De ploeg bestond uit Takruri-krijgers, kunstige
vallenzetters en woeste jagers die een galopperende olifant wisten te
onderwerpen door zijn pezen door te snijden, en Hawati-vissers,
zoetwaterharpoeniers gespecialiseerd in de jacht op krokodillen en nijlpaarden.
Bij hen voelde Cassanova zich thuis, als een ware Siciliaan met Carthaags bloed.
Op de markt in Congo gekochte slavinnen completeerden de karavaan. Ze kookten
voor de mannen, molken de geiten, voederden de dieren, hielden het kamp schoon
en niet zelden namen ze de mannen met heimwee naar de Nijldelta troostend in hun
armen. Ook Cassanova zelf had zijn toevlucht bij hen gezocht wanneer de
eenzaamheid in zijn borst kronkelde.’
|
|
|