Voor vandaag een geheel nieuw type historische roman. Het verhaal, zeer
avontuurlijk, is fictief, de hoofdpersonen, enige groten van de Duitse
literatuur, zijn dat niet.
‘Elfenkoning Manoeuvre’ – Robert Löhr - 2008
Op een februarimorgen van het jaar 1805 wordt de geheimraad Johann Wolfgang von
Goethe op het hertogelijk paleis van Weimar ontboden. Daar krijgt hij van Carl
August te horen dat deze hem aan het hoofd van een geheime missie wil stellen,
die de opdracht heeft de ware koning van Frankrijk te bevrijden uit handen van
niemand minder dan... Napoleon. Daarvoor zal hij de Rijn moeten oversteken naar
het door de Fransen bezette Mainz. Niet lang daarna vaart onder dekking van de
duisternis een bont gezelschap de rivier over. Goethe heeft zich kunnen
verzekeren van het gezelschap van zijn goede vriend Friedrich Schiller en ook de
wetenschapper en globetrotter Alexander von Humboldt is van de partij. Naast hen
maken het jonge liefdespaar Achim von Arnim en Bettine Brentano en de jonge,
onbesuisde toneeldichter Heinrich von Kleist deel uit van dit gemêleerde groepje.
Al snel moeten Goethe en de zijnen constateren dat de opdracht toch lastiger is
dan voorzien. Zo zien ze zich niet alleen gedwongen de bonapartisten het hoofd
te bieden - ook de royalisten en de romantici zetten hen de voet dwars. De
missie ontaardt in een dodelijke jachtpartij dwars door Duitsland tot diep in de
schoot van het Kyffhäuser-gebergte...
‘Sakkerloot!’ riep Goethe uit toen er van achteren een volle fles bourgogne met
zoveel kracht op zijn schedel werd stukgeslagen dat hij de klap tot in zijn
botten voelde. Hij had niet eens de tijd gehad zijn duim uit de mond van de
vrouw te halen. Versuft zocht hij houvast aan de tafel om niet door de knieën te
gaan, maar de ander had hem al bij zijn kraag gegrepen en in de rondte gedraaid,
en stond klaar om hem met een vuistslag te vellen. Intussen had Schiller het
gewei gegrepen, compleet met schedel en houten schild, en nu liet hij het
suizend op de rug van de aanvaller neerkomen. Toen de man bewusteloos op de
grond zakte, knarsten de scherven onder zijn lichaam. Schiller omklemde met zijn
ene hand het gewei en ondersteunde met de andere hand zijn vriend totdat deze
weer volledig bij zijn positieven was. Ze zagen zich gesteld tegenover vier
volwassen mannen – de man die door Schillers slag was geveld niet meegerekend –
die nu opkeken van het onbeweeglijke lichaam van hun kameraad; het waren potige
landlieden die de indruk wekten niet onbedreven te zijn in het vuistgevecht en
het ook niet zouden schuwen als het zover mocht komen.’
|
|